Zephaniah 2

1) u zelf nauw,

De zin is: Ga in uzelven, en onderzoek al uw doen, opdat gij verstaat hoe zwaarlijk gij God den Heere vertoornd hebt met uw grote en menigvuldige zonden. Hebr. verzamel u. Het wordt eigenlijk gebruikt voor het verzamelen der stoppelen of houten, gelijk Exod. 5:7,12, en 1 Kon. 17:10; hetwelk dewijl het niet geschieden kan dan met naarstig zoeken, zo wordt het ook voor zoeken gebruikt.

Ex 5.7,12 1Ki 17.10

2) doorzoek nauw,

Benaarstig u ten hoogste, te weten om u met God te verzoenen.

3) dat met geen lust bevangen wordt!

Te weten, om u met God te verzoenen; of om wat goeds te doen. Anders: o volk, niet waardig begeerd te worden.

4) Eer het besluit bare

Dat is, eer hetgeen komt, dat van God tegen u besloten is; het besluit van God baart alsdan, als de strafoefening geschiedt. Gelijk de baring niet straks na de ontvangenis volgt, maar op den bestemden tijd, alzo wordt Gods besluit uitgevoerd ten tijde, dien Hij daartoe bestemd heeft. Verg. Ezech. 20:25.

Eze 20.25

5) (gelijk kaf gaat de dag voorbij),

Dat is, snellijk; daarom bekeer u dewijl gij nog tijd hebt, eer de dag, die als kaf voorbijvliegt, het besluit bare, dat is, tevoorschijn brenge hetgeen God tegen u besloten heeft. Anders: [en] de dag voorbijga als kaf.

6) gij zachtmoedigen des lands,

Dat is, gijlieden, die den Heere vreest in deze verwarde tijden.

7) Zijn recht werken!

Te weten, het recht, hetwelk God u gegeven en voorgeschreven heeft. De zin is: Gij allen, die oprecht en vromelijk geleefd hebt naar den regel zijner wetten.

8) misschien

Zie de aantekening bij Joel 2:14

Joe 2.14

9) zult gij verborgen worden

Of, zult gij u kunnen verbergen, en volgens dien zo zult gij van de vijanden niet gekwetst of beschadigd worden. Verg. Ps. 27:5, en Ps. 32:6,7.

Ps 27.5 32.6,7
10) Want Gaza

De zin is: God zal Gaza, Askelon, Asdod en andere volken, die rondom of omtrent u wonen, vanwege hunne zonden, zwaarlijk straffen; zo kunt dan gij, Joden, uwe rekening wel maken, dat Hij ulieden ook niet verschonen zal, tenzij gij boete doet. De drie steden, die hier genoemd worden, lagen in der Filistijnen land, en het waren hoofdsteden. Zie Joz. 13:3. Verg. Amos 1:7.

Jos 13.3 Am 1.7

11) zal verlaten wezen,

De burgers daaruit verdreven of vernield zijnde door de Chalde‰n.

12) in den middag verdrijven,

Dat is, openlijk, bij schonen lichten dag. Zie Jer. 6:4.

Jer 6.4

13) Ekron

Het luidt in het Hebr. alsof men zeide, de gewortelde [want dat betekent ] Ekron zal uitgeworteld worden, dat is, met den wortel uitgeworteld worden.

14) van de landstreek der zee,

Hebr. van het koord, touw, snoer. Zie Deut. 3:4; alzo ook hieronder in Zef. 2:6,7. Hier is een beschrijving van het land der Filistijnen, palende aan de Middellandse zee.

De 3.4 Zep 2.6,7

15) der Cheretim!

Of, der Cheretieten; zie Ezech. 25:16. Zie ook 1 Sam. 30:14. Zij waren dappere krijgslieden, en daarom waren zij, naar sommiger gevoelen, van David tot zijne lijfwachters en hellebaardiers verkoren. Zie 2 Sam. 8:18, en 2 Sam. 15:18, en 1 Kron. 18:17.

Eze 25.16 1Sa 30.14 2Sa 8.18 15.18 1Ch 18.17

16) Het woord des HEEREN

Dat is, de straf, die de Heere u gedreigd heeft in zijn woord, zal ulieden overkomen; gijlieden, die anderen tot nog toe geplaagd hebt, zult nu ook geplaagd worden, nadat de Heere zijn volk zal gekastijd hebben.

17) Ik zal u

Te weten, Ik de Heere.

18) verdoen,

Of, verdelgen.

19) de landstreek der zee

Te weten, het lande der Filistijnen, aan de zee gelegen.

20) uitgegraven putten

Welke de herders in de dorre heiden graven, om water daarin te vergaderen. De profeet wil in dit vers te kennen geven dat die grote schone kastelen en gebouwen, die daar in die landstreken plachten te staan, zullen afgebroken en verwoest worden, en dat er in plaats daarvan niet dan hutten der herders zullen staan, en in plaats van rijke voortreffelijke personen, schaapherders en andere gewone lieden wonen zullen, die daar hunne huisjes en hutjes zullen opslaan, om voor een tijdlang te verblijven.

21) de landstreek

Dit kan wel enigermate aldus verstaan worden, dat de Joden wederkerende uit de Babylonische gevangenschap, het land der Filistijnen, hetwelk zij ledig en woest zullen vinden, innemen en bezitten zullen; maar voornamelijk is het geestelijkerwijze te verstaan, alzo namelijk dat de Filistijnen en andere nati‰n der heidenen zich ten tijde van Christus het volk Gods zouden onderwerpen, en der gemeente van Christus zouden ingelijfd worden. Zie Jes. 11:14.

Isa 11.14

22) dat zij daarin weiden;

Dat is, zij zullen aldaar hunne weide en woning hebben, gelijk de schapen des nachts hunne rust in hunne stallen hebben. Anderen verstaan het aldus, dat de Joden Christus aangenomen hebbende, de Filistijnen en anderen het Evangelie zullen prediken, want dat heet ook weiden, gelijk te zien is Joh. 10, en Joh. 21:15,16,17, en dit is inderdaad alzo geschied, als Gaza, Azotes en de omliggende plaatsen, door de predikatie der apostelen tot Christus zijn bekeerd geworden; Hand. 8:26,40, en Hand. 9:32,35,36. Verg. Obad. 1:18,19,20.

Joh 21.15,16,17 Ac 8.26,40 9.32,35,36 Ob 1.18,19,20

23) des avonds

De zin is: Daar zal alsdan zulk een rust en vrede tussen hen wezen, dat zelfs des avonds en bij nacht, wanneer gemeenlijk de een voor de ander bevreesd is, elk gerustelijk zal wonen en omgaan.

24) als de HEERE,

Of, want de Heere hun God zal hen bezoeken, en, enz.

25) bezocht,

Te weten, met genade, gelijk Ps. 8:5. Eerst hen uit de Babylonische gevangenschap verlossende, daarna uit de gevangenschap van den satan, als Christus, geleden hebbende en uit de doden opstaande, ten hemel zal gevaren zijn en de menigte der gevangenen gevangen zal genomen hebben; Ef. 4:8.

Ps 8.4 Eph 4.8
26) de beschimping van Moab gehoord,

Of, de versmading, of den smaad.

27) zich groot gemaakt

Oorlog tegen hen voerende, en hun een deel van hun land afnemende, pochende dat zij nog meer land hun wilde afnemen. Zie de aantekening bij Ps. 35:26, en verg. Jer. 48, en Jer. 49.

Ps 35.26
28) [zo waarachtig als] Ik leef,

Hebr. Ik leef.

29) Moab zal zekerlijk zijn

De Moabieten en hun land. Zie Jer. 48:1, enz.

Jer 48.1

30) als Sodom,

Te weten, enigermate en een tijdlang zal hun land woest liggen; maar Hij wil niet zeggen dat het alzo zal vernield worden, noch dat het in der eeuwigheid zo woest zou blijven, gelijk Sodom.

31) een zoutgroeve,

Woest en ellendig waar niets wassen zal. Zie Richt. 9:45; Ps. 107:34; Plin lib 31, Nat. Hist. cap. 7.

Jud 9.45 Ps 107.34

32) tot in eeuwigheid!

Dat is, een lange tijd. Want deze landen zijn niet altoos dus desolaat gebleven.

33) zullen ze beroven,

De zin is: Enige Ammonieten en uit Moabieten Christelijken godsdienst bekeren, en zij zullen in den schoot der gemeente ontvangen en aangenoemen worden. Verg. Zef. 2:7, en zie de aantekening bij Jes. 11:14.

Zep 2.7 Isa 11.14

34) zal ze erfelijk bezitten.

Of, zullen ze erven.

35) in plaats van hun hoogmoed;

Of, voor hun hoogmoed, vanwege hunne hovaardij, die zij het volk Gods betoond hebben, toen het in zwarigheid en ellende was.

36) doen uitteren;

Dat is, allengskens teniet maken; men zal hun gene offeranden meer brengen. Dit is geschied in de verschijning van Christus, en daarna.

37) een iegelijk

Alsof hij zeide: Men zal te dien tijde den waren God niet alleen in Judea eren en aanbidden, maar iedere natie in haar land en stad, zonder dat zij naar Jeruzalem zullen behoeven te reizen. Zie Joh. 4:21.

Joh 4.21

38) zal Hem aanbidden,

Zie de aantekening bij Gen. 24:26.

Ge 24.26

39) al de eilanden der heidenen.

Dat is, al de heidense nati‰n, wie en waar die zijn.

40) Ook gij, Moren!

Of, aldus: Wat ook ulieden, o Moren, aangaat, gij zult door mijn zwaard geslagen worden. De zin is: Gij Moren, zult wel eerst verwoest worden, zie 2 Kron. 14:9; maar daarna zult gij alsmede tot Christus gebracht worden. Zie Zef. 3:10. Hebr. ook gij, Moren, zij zullen, enz. Verg. Micha 1:2 met de aantekening aldaar.

2Ch 14.9 Zep 3.10 Mic 1.2

41) Mijn zwaard zijn.

Hij noemt den koning Nebukadnezar zijn zwaard, gelijk Assur genoemd wordt, de roede of staf van den toorn Gods, Jes. 10:5.

Isa 10.5
42) Hij zal ook Zijn hand uitstrekken

Te weten, de Heere.

43) Assur verdoen;

Dat is, de Assyri‰rs.

44) stellen tot een verwoesting,

Dat is, maken.

45) droog als een woestijn.

Die tevoren waterrijk was; Nah. 2:8.

Na 2.8
46) volken;

Dat is, der omliggende nati‰n, die hun vee daar zullen legeren. Of, gelijk anderen, allerlei lelijke verschrikkelijke beesten, die bij de vergelegen nati‰n in de grote wildernis gevonden worden. Versta hierbij, in plaats van mensen en allerlei lieflijkheid.

47) roerdomp,

Of, putoor.

48) haar granaatappelen vernachten;

Die boven aan de balken, of op de huizen tot sieraad, plachten geschilderd of gemaakt en gesneden te worden. Verg. Amos 9:1.

Am 9.1

49) een stem

Of, derzelver stem, te weten, ene stem dier afgrijselijke dieren, die hier genoemd staan, en Jes. 13:21,22, en Jes. 34:11, enz.

Isa 13.21,22 34.11

50) in den dorpel zijn,

Of, aan de posten.

51) Hij

Te weten, de Heere, of de vijand.

52) haar cederwerk

Hebr. hare cederen, of zijne cederen; dat is, het beschutwerk van cederhout. Of, hare huizen van cederhout gemaakt.

53) zal ontbloot hebben.

Of, zal afgerukt hebben.

54) Dit is die stad,

Dat is, alzo zal het die stad Nineve gaan, die tevoren zo vol vreugde en blijdschap geweest is.

55) die zeker woont,

Die gerust is en niemand vreest.

56) Ik ben het,

Ik ben alleen de onoverwinnelijke, gene stad is bij mij te vergelijken inhoogheid, sterkte, voortreffelijkheid. Verg. Jes. 47:8.

Isa 47.8

57) hoe is zij geworden tot woestheid,

Zie Zef. 2:14.

Zep 2.14

58) zal haar aanfluiten,

Zie 1 Kon. 9:8; Klaagl. 2:15,16; Ezech. 27:36; Micha 6:16; Nah. 3:19.

1Ki 9.8 La 2.15,16 Eze 27.36 Mic 6.16 Na 3.19

59) bewegen.

Tot een teken van bespotting, of verwondering.

Copyright information for DutKant